Waar zijn we gebleven? January is already halfway en ik heb nog geen tweede blogpost geschreven, laat staan gepubliceerd. Het leven stapelt zich de laatste tijd een beetje zo op dat ik geen tijd neem om te schrijven, en als ik dat wel doe ook iets langer moet nadenken voor ik begin met schrijven omdat ik niet precies weet waar ik wil beginnen en waar ik wil eindigen – en iets meer tijd voor het eindresultaat uit moet trekken, omdat foto’s zichzelf de laatste tijd ook niet meer vanzelf lijken te maken. Wekelijkse fotodagboekjes met iPhonesnapshots lijken misschien de oplossing voor beide problemen en ik zou het nog leuk vinden ook, maar dan wel op een andere blog. Ik ben namelijk veel te eigenwijs om het mezelf zo makkelijk te maken door alles in een standaardvorm te gieten. Juist de uitdaging om dingen op een persoonlijke manier te benaderen houdt het interessant in mijn geval, denk ik.
De algemene opinie over het Duits – die je het meest hoort, althans – is volgens mij vrij duidelijk en wijdverbreid. Veel mensen vinden het hard, lelijk, aromantisch, en al zeker in vergelijking met zangerige talen als het Frans. Hoewel het precies die manier van ratelen is die ik het minst kan waarderen aan de hele taal op het moment dat ik een luistertoets moet doen, snap ik het wel: Frans leeft zodra je het uitspreekt en dat is al terug te zien aan alle accenten en dakjes in de schrijftaal. Als native speaker merk je het accent van jouw taal misschien niet zo op omdat je je taal voor alle mogelijke facetten gebruikt, maar uiteindelijk heeft elke taal wel net even een andere klank; zo weet ik dat het Frans zich graag laat omschrijven als de taal van de liefde, het Italiaans als de taal van het temperament en het Engels als de taal van de poëzie. Die verscheidenheid maakt taal naar mijn mening alleen maar interessant, maar lijkt voor sommigen ook vooral een reden te zijn om hun moedertaal zoveel mogelijk naar de achtergrond te verdringen.
Ik kan me geen dag voorstellen waarop ik niet in de spiegel kijk, en volgens mij geldt dat voor iedereen die deelneemt aan de maatschappij. Het lijkt mij heel raar om te functioneren zonder dat je van jezelf weet hoe je eruit ziet, ook omdat ik niet zou weten hoe een samenleving eruit moet zien als mensen niet bezig zijn met hun uiterlijk en met de manier waarop ze overkomen op anderen. In de tijd waarin wij leven zijn we bijna allemaal wel bezig met het streven naar ‘schoonheid’: een kwaliteit of beleving (van een persoon, voorwerp, klank, plaats of idee) die de ervaring van genoegen, bevestiging, betekenis of goedheid veroorzaakt.
‘Schoonheid’ heeft in onze maatschappij vaak vooral te maken met iemands uiterlijk en fysieke verschijning. Het gevoel dat je daarbij krijgt kan gecompenseerd of beïnvloed worden door het innerlijk van iemand – manier van praten, passies, gedachtengangen, talenten, bepaalde karaktereigenschappen -, maar de eerste indruk die je van iemand krijgt is (in real life in elk geval) meestal gebaseerd op zijn of haar uiterlijk. Of die indruk positief of negatief is, is heel erg subjectief: iedereen vindt weer wat anders mooi. Ik zie wel wanneer ik iemand écht knap vind en wanneer iemand me niet in eerste instantie op zou vallen als bloedmooi, maar als ik erop ga letten valt het me alleen maar op hoe erg het van jezelf afhangt. Want zelfs meiden en jongens die ik heel erg knap vind, worden door anderen misschien weer totaal anders gezien.