De algemene opinie over het Duits – die je het meest hoort, althans – is volgens mij vrij duidelijk en wijdverbreid. Veel mensen vinden het hard, lelijk, aromantisch, en al zeker in vergelijking met zangerige talen als het Frans. Hoewel het precies die manier van ratelen is die ik het minst kan waarderen aan de hele taal op het moment dat ik een luistertoets moet doen, snap ik het wel: Frans leeft zodra je het uitspreekt en dat is al terug te zien aan alle accenten en dakjes in de schrijftaal. Als native speaker merk je het accent van jouw taal misschien niet zo op omdat je je taal voor alle mogelijke facetten gebruikt, maar uiteindelijk heeft elke taal wel net even een andere klank; zo weet ik dat het Frans zich graag laat omschrijven als de taal van de liefde, het Italiaans als de taal van het temperament en het Engels als de taal van de poëzie. Die verscheidenheid maakt taal naar mijn mening alleen maar interessant, maar lijkt voor sommigen ook vooral een reden te zijn om hun moedertaal zoveel mogelijk naar de achtergrond te verdringen.
Ik weet dat schrijven mijn ding is. Dat ik over het algemeen alles in woorden giet wat andere mensen alleen maar denken en dat dat mijn uitlaatklep is, mijn manier om alles op een rijtje te krijgen en te begrijpen. De manier waarop woorden elkaar opvolgen en zinnen vormen, of beter nog: alinea’s, hele passages, en hoe ik ze onbewust vol kan stoppen met metaforen om gevoelens uit te drukken en op te roepen, dat vind ik magisch – hoe normaal het ook geworden is voor mij. Maar soms zitten ze vast. Het is vooral in weken zoals deze, als ik elke avond drastisch aan herfstvakantie toe ben en me tegen half twaalf ’s avonds op krul in mijn bed met mijn deken over elk stukje van mijn lichaam. De beeldhelderheid van mijn iPhone gooi ik na een dag voor het eerst op z’n laagst, ik plug m’n oortjes in voor wat Christina Perri, snij een wat dieper gespreksonderwerp aan in m’n favoriete WhatsAppgesprek nadat ik iemand anders welterusten heb gewenst.
Er was een tijd dat ik het niet zo met Nederlandse boeken had, omdat ik ervan overtuigd was dat de Nederlanders niet zulke schrijftalenten waren. Onzin. Ik vind de Nederlandse taal nog altijd geweldig en als je even goed zoekt, kun je boeken vinden die die taal perfect benut hebben (geen kromme vertaalde zinnen, yesh). In de zomer waren drie van de acht boeken die ik heb gelezen onvertaald Nederlands, van absurd tot spannend tot realistisch.
De gloriedagen van Walter Gom – Marcel Vaarmeijer
Eén ding: ik ben van Walter Gom gaan houden. Echt heel erg. Misschien niet zo zeer van het personage als wel van de hele wereld om hem heen, even absurd en hilarisch. De gloriedagen van Walter Gom staan in het teken van de 26-jarige Iris Hauser, zijn bovenbuurvrouw, en hun adviesbureau BIB (Briljante Ideeën Bureau). Walter Gom is vrij onaangepast, heeft nooit een school afgemaakt en is door zijn moeder – toen zij niet meer voor hem kon zorgen – op een appartement boven Iris gestopt, waar hij eten bezorgd krijgt door zijn butler. Walter komt niet buiten, Walter maakt de wereld mee door zijn tv. Maar Walter heeft wel geniale adviezen, zo ontdekt Iris (die per toeval een keer in zijn appartement belandde omdat ze dacht dat het nog leegstond).
De laatste keer dat ik me op papier uitleefde met een goed stel potloden, of een canvas met verf bewerkte, moet lang geleden zijn. Ik kom in de afgelopen jaren niet verder dan een random tekeningetje in een schrift, dat ik vervolgens snel weer doorkras omdat het nergens op lijkt. In tegenstelling tot vroeger, want als écht klein meisje was ik helemaal in mijn element als ik met een schort om achter de keukentafel zat met een doosje waterverf voor mijn neus. Op de basisschool vond ik het ook totaal niet erg als we moesten tekenen en voor mijn leeftijd kon ik dat zelfs wel oké. Ergens ben ik dat echter toch kwijtgeraakt en daarom omschreef ik mezelf allang niet meer als ‘creatief’.
Mijn moeder vond dat wel eens jammer. Zij is wél heel graag ‘creatief bezig’ als in echt iets maken met je handen (uiteraard ook de reden waarom ik dat in de eerste jaren van mijn leven ook veel gedaan heb), terwijl ik liever achter mijn computer zit. Vooral een à twee jaar geleden kon ik hele dagen achter mijn laptop slijten en dat wordt door veel mensen niet als de meest creatieve bezigheid gezien. Een beetje scrollen, een beetje lezen, daar ‘maak’ je toch niet echt iets mee? Ik kwam (en kom) bij zulke standpunten standaard met felle tegenargumenten. Op een computer heb je een enorm breed scala aan mogelijkheden en onder andere fotoshoppen, schrijven en bloggen zijn toch echt bezigheden waarbij je iets creëert, alleen dan is het niet tastbaar.