Waar ik aan gewend raakte
Gewenning is een goed iets, denk ik. Het maakt je flexibel, omdat je nieuwe dingen niet eeuwig als ‘nieuw’ blijft zien en er dus al snel goed mee om kan gaan. Er kan in één dag alleen al zoveel gebeuren dat een beetje aanpassingsvermogen zeer gewenst is als je een redelijk stressvrij leven wilt leven. Je aanpassen is echter de actieve kant van wennen en iets totaal anders dan wat me vorige week opviel, namelijk het passieve gewend raken aan dingen omdat ze al zo lang zo gaan, of omdat je ze al zo lang hebt.
Zo was het in de toetsweek dat ik me realiseerde dat ik meer dan gewend ben geraakt aan het feit dat mijn cijfers altijd tussen de 7,0/7,5 en de 9,5 liggen. Dat is ook gewoon al zo lang en zo constant dat klasgenoten me niet eens meer echt serieus nemen als ik na afloop van een toets roep dat ‘ie wat minder ging; hoewel ik daar op dat moment dan echt van overtuigd ben moet ik ze achteraf vaak toch gelijk geven omdat ik gewoon weer een ruime voldoende heb gehaald. Ik weet eerlijk gezegd niet beter dan dat leren me makkelijk lukt en misschien neem ik dat gedeelte dus een beetje for granted, maar aan de andere kant zou ik niet willen stellen dat die cijfers me allemaal aan komen waaien door een gunstige combinatie van genen. Ik let redelijk op in lessen, houd het meeste van mijn huiswerk blij, vat veel samen en leer genoeg voor mijn toetsen en dat heeft er mede voor gezorgd dat ik al bijna zes jaar de reputatie van een slim meisje heb in mijn vriendenkring. Iets waar niets mis mee is (aangezien ik altijd van mening ben geweest dat het niet nodig zou moeten zijn om het een beetje weg te moffelen, alleen maar omdat het toevallig een tikje afwijkend is), maar het schept wel verwachtingen. Voor anderen, maar misschien ook vooral wel voor mezelf.