Het verschilt bij mij nogal hoe ik wakker word op zaterdagmorgen. Soms ben ik zó zen, relaxed en uitgerust dat ik ultiem blij ben, maar deze keer overheerste een algeheel ‘meh’-gevoel. Ik weet nog dat ik me nog een keer omdraaide toen mijn radiowekker ging om 10:30 (ik was eigenlijk ook vergeten dat ik die had gezet, maar dit is wel een plausibele tijd vind ik zelf) en dacht ‘het enige positieve is dat ik niet wakker word van een of ander kutlied, maar van What Do You Mean – Justin Bieber’. Dat nummer is zonder enige schaamte al de hele maand mijn themesong. Maar goed, het eerste wat ik deed toen ik mezelf uit bed had gesleept en naar beneden was gestrompeld was een aspirine pakken en water drinken, want er is bij mij blijkbaar geen alcohol nodig om op zaterdag met een enorm duf hoofd wakker te worden. Ik had juist het feestje van Fleur overgeslagen op vrijdagavond omdat ik mezelf ergens op de bank vond en me realiseerde dat ik nog wel energie kon opbrengen, maar dat ik waarschijnlijk zou merken dat ik heel moe was als ik een uurtje niets zou doen en dat gebeurde inderdaad (en het gevoel hield blijkbaar wat langer aan dan één avond). Overheersender en minder makkelijk op te lossen was echter mijn spierpijn. OVERAL.
Ik kan me nog herinneren dat ik er ergens in de tweede klas achterkwam dat je in je eindexamenjaar externe activiteiten moest ondernemen bij gym en paardrijden één van de mogelijkheden was. Op dat moment was ik nog fervent paardrijdster (met andere woorden: nog niet van een paard geflikkerd in volle galop om vervolgens een arm te breken) en was mijn manege echt een beetje mijn tweede thuis waar ik met gemak een hele zaterdag door kon brengen, en het idee dat we een keer iets zouden doen bij gym waar ik ook enthousiast van werd, klonk me echt als muziek in de oren. Daarnaast leek het me ook wel top dat ik me dan een keer niet enorm verloren en nutteloos zou voelen en juist beter in een sportieve activiteit was dan anderen, want het zit namelijk zo dat ondertussen ongeveer iedereen wel weet dat ik gewoon niets bak van allerlei sporten. Als ik nu op het begin van mijn middelbareschoolcarrière terugkijk vraag ik me af of ik me niet beter iets minder negatief had kunnen opstellen tegenover gym – ik bedoel, bij voorbaat roepen dat je iets stom vindt of iets niet durft en dat je er totaal geen zin in hebt werkt nooit echt goed -, maar elke keer als ik dat probeerde, bleek ik weer zo slecht in een sport te zijn dat ik mijn ‘joe leuk’-houding al snel opgaf. Zodoende vond ik het vroeger dus echt verschrikkelijk en keek ik er soms zelfs tegenop als we de volgende dag weer gym hadden. De laatste twee jaar was ik wel een beetje klaar met dat zenuwachtige gedoe en heb ik voornamelijk met een zesjesmentaliteit in het veld gestaan terwijl ik de sport van dat moment becommentarieerde met sarcastische opmerkingen en een halfslachtige poging deed om iemand te verdedigen (not feeling guilty at all).